werkwoorden bundel frans

accepter

aanvaarden

accompagner

vergezellen

adorer

dol zijn op

aider

helpen

aimer

houden van

allumer

aansteken

approcher

dichterbij komen

arrêter

arresteren

arriver

aankomen, overkomen

attacher

verbinden, vastbinden

attraper

oplopen, (ziekte) vangen

augmenter

stijgen, verhogen, toenemen

bavarder

babbelen

bloquer

blokkeren

brancher

aansluiten, inschakelen

bricoler

knutselen

bronzer

bruinen

briller

schijnen

camper

kamperen

causer

veroorzaken

chauffer

verwarmen

chercher

zoeken

comparer

vergelijken

compter

tellen

consoler

troosten

constater

vaststellen

consulter

raadplegen

continuer

verdergaan

contrôler

controleren

copier

kopiëren, overschrijven

coucher

vrijen, naar bed gaan

coûter

kosten

créer

creëren, maken, scheppen

crier

schreeuwen

critiquer

bekritiseren

déclarer

verklaren

décorer

versieren, inrichten

demander

vragen

dessiner

tekenen

désirer

wensen

détester

haten

diminuer

verminderen

discuter

discussiëren

donner

geven

douter

twijfelen

durer

duren

écouter

luisteren naar

éduquer

opvoeden

embêter

lastig vallen, pesten

empêcher

verhinderen

emporter

(iets) meenemen

emprunter

(ont)lenen

enseigner

onderwijzen, les geven

entrer

binnenkomen

épargner

sparen

étudier

studeren

éviter

vermijden

exister

bestaan

expliquer

uitleggen

féliciter

feliciteren, geluk wensen

fermer

sluiten

fonctionner

functioneren

fumer

roken

gagner

winnen, verdienen

garder

passen op, bewaren

griller

roosteren

habiter

wonen

hésiter

aarzelen

impressionner

onder de indruk brengen

indiquer

aanduiden

installer

installeren, plaatsen

interviewer

interviewen

inviter

uitnodigen

jouer

spelen

laisser

laten

laver

wassen

louer

huren

manquer

missen

marcher

werken, functioneren

marquer (un but)

een doelpunt maken

mesurer

meten

monter

naar boven gaan

monter dans

instappen

montrer

tonen

nommer

(be)noemen

noter

noteren

organiser

organiseren

oser

durven

oublier

vergeten

parler

praten

participer

deelnemen

passer

doorbrengen, voorbijgaan

penser

denken

pleurer

wenen

porter

dragen

poser

stellen, plaatsen

préparer

klaarmaken

pratiquer

beoefenen

profiter

profiteren, genieten

proposer

voorstellen